woensdag 13 februari 2013

Koloniaal Werfdepot Harderwijk


Het Koloniaal Werfdepot te Harderwijk was van 1814 tot 1909 het belangrijkste werfdepot voor het Oost-Indisch Leger (later Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger oftewel KNIL) en werd denigrerend weleens "het riool van Europa" genoemd. Het depot werd in 1909 opgeheven.

Het Koloniaal Werfdepot te Harderwijk was het legeronderdeel dat in Nederland rekruten aanwierf en voorbereidde op de dienst bij het leger in de koloniën.

In Harderwijk kon men intekenen voor een vaste dienstperiode in Indië. In het depot werden de soldaten in ongeveer zes weken klaargestoomd voor deze dienst. Eenmaal gereed met hun opleiding vertrokken de militairen meestal in detachementsverband onder leiding van een officier per trein naar Rotterdam of Amsterdam, of per tjalk naar het Nieuwe Diep, voor inscheping naar Indië. Voor hun vertrek werd te Harderwijk vaak nog als souvenir voor de familie een portretfoto gemaakt met teksten als Tot Weerziens of Naar Indië. Bijna 150.000 soldaten vonden hun weg van Harderwijk naar Indië. Veel van hen zouden ten gevolge van ziektes, oorlogshandelingen of inburgering in de Indische maatschappij nooit meer terugkeren naar Europa.

Harderwijk had van het begin af een slechte reputatie: het ‘gootgat of riool van Europa’ werd het genoemd, waar maatschappelijke verschoppelingen uit alle windstreken in minder dan geen tijd hun handgeld er doorheen joegen. En dan ging het, zeker in periodes waarin er grote behoefte aan vrijwilligers was (bijvoorbeeld tijdens de Atjehoorlog), niet om kleine bedragen. In 1870 was het handgeld opgelopen tot ƒ 300,- in die tijd het jaarsalaris van een arbeider. Het waren gouden tijden voor kroegen en bordelen, maar een gruwel in de ogen van de overwegend streng-christelijke inwoners van Harderwijk. Ook al omdat een niet onaanzienlijk deel van de rekruten uit buitenlanders bestond, met name Belgen, Duitsers, Zwitsers en Fransen.
Vooral in de begintijd leek het Indisch leger wel een vreemdelingenlegioen: Franse deserteurs, Duitse ex-officieren, Zwitserse soldaten die nog gevochten hadden in de Krimoorlog. Maar ook Nederlandse soldaten uit de strafdivisies van de Landmacht, die konden kiezen tussen de Oost of de provoost (= militaire strafgevangenis), meldden zich aan.
Anders dan het Franse vreemdelingenlegioen (opgericht in 1830) moesten de vrijwilligers bij aanmelding wel beschikken over identiteitspapieren en werden ze allemaal nauwkeurig in militaire stamboeken geregistreerd. Ook buiten Nederland waren koloniale wervers actief, want de werving was erg lucratief. In Nederlands-Indië zelf waren ronselpraktijken bij de werving van inheemse rekruten schering en inslag. Het grote percentage buitenlanders in het KNIL (soms tot 60%) was overigens niet de wens van de regering, maar was wel onvermijdelijk, omdat Nederland te klein was om voldoende mankracht te kunnen leveren voor én de landmacht én de marine én het koloniale leger. De grondwet verbood immers (tot na de Tweede Wereldoorlog) de uitzending van dienstplichtigen naar de koloniën.

In de 20e eeuw kreeg de fatsoenering van de koloniale dienst nog duidelijker gestalte. Rond 1910 was de verovering van ook de meest afgelegen buitengewesten in Indië voltooid, die daarmee onder effectief Nederlands gezag gebracht werden. Het vechten was grotendeels gedaan, het KNIL zou tot aan de Tweede Wereldoorlog voornamelijk nog politiediensten uitvoeren. Tegelijkertijd, in 1909, werd het zo vaak beschimpte Koloniaal Werfdepot te Harderwijk opgeheven. Het Korps Koloniale Reserve te Nijmegen bleef als opleidingscentrum voor het KNIL voortbestaan. Vanaf 1914 waren daar uitsluitend nog Nederlandse vrijwilligers welkom.



Meer lezen:

Verhoeven, Clemens. Het vergeten korps. De geschiedenis van de Koloniale Reserve (Vantilt, 2012)

1 opmerking:

  1. Het was niet vanaf 1914 zoals verkeerdelijk wordt aangegeven dat men geen buitenlandse vrijwilligers meer aannam in Nijmegen. Midden 1911 werd definitief gestopt met deze werving.

    BeantwoordenVerwijderen